Al die tijd drentelt een geheel in het zwart geklede dertiger heen en weer over het plein. Hij draagt een zwart overhemd waarvan het bovenste knoopje openstaat en een zilveren kettinkje toont. Een zwarte lange broek met zwarte schoenen daaronder. Zijn kale hoofd accentueert de uitstaande oren. Om zijn magere pols heeft hij een zilveren armband. Met argusogen spiedt hij het plein af, op zoek naar potentiële slachtoffers: man of vrouw, jong of oud, blank, gekleurd, mager of dik, alleen of in een groep. Hij is niet eenkennig in zijn prooi, ze hoeven slechts aan één voorwaarde te voldoen, toerist zijn. Hij is een terraslokker.
Ontwaart hij een fotograaf of een groepje vrouwen dat talmend over het plein trekt, onze man beent erop af en gooit al zijn Italiaanse charmes in de strijd om de hongerige bezoeker van Firenze te verleiden tot een lunch op het terras van zíjn restaurant. Italianen, of anderen die hij daar per abuis voor aanziet, laat hij ongemoeid. Dat zijn meestal kantoormensen die hun vaste stek hebben, met de vaste ober en het vaste tafeltje.
De uitdaging is erin gelegen de kandidaat zo vroeg mogelijk in het vizier te krijgen, dat geeft namelijk een onoverbrugbare voorsprong op de andere terraslokkers van de aanpalende restaurants. De strijd mag hevig zijn, hij dient zich aan het oog van de argeloze toerist te onttrekken, en het lijkt erop dat er zich te allen tijde slechts één lokker bij een prooi mag melden.
Onze man verstaat zijn vak. Hij loert over het plein en monstert de voorbijgangers. Met schijnbaar gemak plukt hij er de ene toerist na de andere uit, die hij beleefd maar resoluut uitnodigt de lunch bij hem te gebruiken. Hij maakt een grapje, de toerist lacht, de menukaart wordt opengeslagen en onmiddellijk wordt de vraag gesteld of men binnen dan wel buiten wil eten. Als de prooi niet even resoluut weigert, is deze verkocht. Hij wordt al babbelend naar het terras geleid, waar eveneens in het zwart geklede obers zich over het slachtoffer ontfermen en hem met een paar kwinkslagen van het nare gevoel afhelpen er zojuist met open ogen ingetuind te zijn.
De man is goed, en dat weet hij. Hij straalt hij de zelfverzekerdheid uit van de vakman die zelden faalt, zonder een zweem van arrogantie. Hij oogt ontspannen en slaat bijna terloops de ene na de andere vis aan de haak. Zijn collega-terraslokers van de andere restaurants – waaronder die van het schijnbaar fameuze restaurant Le giubbe rosse –, toch elkaars concurrenten, lijken in hem hun meerdere te erkennen.
Ook met hen onderhoudt hij zich op de ontspannen wijze die elkaar respecterende vaklui aan de dag leggen, mannen die aan een half woord of een oogopslag genoeg hebben om elkaar te begrijpen en ontzag hebben voor de meester in hun midden. Grapjes makend, genietend van de septemberzon, kan hij het zich zelfs permitteren zijn buurman te complimenteren als deze hem te vlug is afgeweest. Want hij heeft zojuist de tiende klant in de zorgzame handen van zijn collega’s gegeven.
Maar pas op, hè! Want of hij nu grapt met zijn collega’s, een pas of twee opzij doet om uit handen te blijven van de traag oprukkende schaduw, of zijn aandacht richt op een jonge Italiaanse, de adelaar blijft waakzaam. Loom beweegt hij zich in de septemberzon en schiet als door een wesp gestoken naar voren, laveert om een paar voorbijgangers heen en beent met grote passen over het terras naar de twee meter brede stoep tussen het terras en het restaurant, waar zijn volgende prooi blijkt te lopen. Even ziet het ernaar uit dat die zich aan de charmante greep weet te ontworstelen, maar gelijk de natuur is ook nu de strijd ongelijk. De arme prooi nog even in de waan latend dat hij ontsnapt is, slaat de jager met een welgerichte slag van zijn machtige klauwen toe en toont hij wie de echte heerser van het Piazza delle Repubblica is.