Hoe kinderen in Kraj Altaj vrolijk lopen te wezen

Nou, ik ben zachtjesaan uitgehoest, de koorts is geweken, we kunnen er weer tegenaan.

Taal is een gevoelige bezigheid. Voor je het weet begrijp je elkaar verkeerd en zeker in geschreven taal is een misverstand snel geboren. Wanneer ik schrijf dat ik iemand een sufferd vind, dan kan zo iemand al snel denken dat ik hem een sufferd vind, terwijl ik hem gewoon een sufferd vind. Voel je hoe subtiel dat allemaal is?

Een ander voorbeeld dan, vrolijk. Als ik aan vrolijk denk, zeker in zinsconstructies als vrolijk spelende kinderen, dan zie ik lachende gezichten, gehuppel, van blijdschap schreeuwende monden, brede armgebaren, een omgeving die straalt alleen maar door die vrolijk spelende kinderen. Nu zeg ik er direct bij dat ik niet helemaal lekker ben. Ik weet – uit ervaring en uit boeken – dat mijn wereldbeeld het mijne is en het beeld van iedere andere aardbewoner daarvan verschilt. Hou dat even in gedachten.

Afgelopen donderdag plaatste NRC Next deze foto over twee pagina’s:

next_vrolijk_groot

Daar stond deze tekst bij:

BARNAUL – Alsof het hartje zomer is: vrolijk emmertjes water over je heengooien, in je zwemkleding.

En dan leuteren ze nog een tijdje door over het aantal doden en dat de kans groot is dat die kinderen morgen wéér vrolijk buiten spelen in de sneeuw. Bij -25 graden, staat er nog bij vermeld. Alsof dat zo bijzonder is, in je bijna-nakie in de sneeuw. Het zou vreemd zijn als Mongolen, Tartaren en andere nazaten van Grootmuil de Paardenkoningin níet tegen de kou konden. Een Arabier doet bij plus 55 graden toch ook niet of hij het warm heeft?

Maar ze moeten het niet mooier maken dan het is. Die kinderen spelen dan wel buiten, maar vrolijk zou ik het niet willen noemen.

next_vrolijk_1

next_vrolijk_2

next_vrolijk_3

next_vrolijk_4

next_vrolijk_5

next_vrolijk_6

Gelaten, wezenloos, bang dat die ene maffioos in zijn zwarte zwembroek hem of haar emmertje afpakt. Zie je wel hoe gevoelig dat ligt, qua taal gesproken?

Cor kent de werkelijke reden van alle vertragingen op het spoor!

Vandaag, van 16:00 tot 19:00 uur, debatteert een deel van de Tweede Kamer over de winterproblematiek op het spoor. De minister heeft volgens diverse kranten en sites een brief van maar liefst 19 kantjes geschreven aan de Tweede Kamer waarin ze uitlegt wat er allemaal gebeurd is afgelopen anderhalve week en wat er van de beloften van ProRail en NS terecht is gekomen om het spoor in de benen te houden bij winters weer. Vanzelfsprekend is ook die brief weer reden voor ophef. De Maatschappij Voor Beter OV bijvoorbeeld is een beetje boos.

…ernstig teleurgesteld over de brief die minister Schultz van Haegen van Verkeer aan de Kamer heeft gestuurd over de problemen op het spoor van de afgelopen week. Uit de brief komt een schandelijk gebrek aan ambitie naar voren. In plaats van de spoorsector bestand te laten zijn tegen normaal Nederlands weer, wordt er voor gekozen om frank en vrij treinen op te heffen.

Ze hebben ongetwijfeld allemaal gelijk, de minister, de volksvertegenwoordigers, de wisselomleggers van het FNV en de forensen. Maar je kunt je als spoorwegen nog zo goed voorbereiden en nog zo je best doen, als de reiziger het ten enenmale vertikt om op tijd de handen te vouwen, devoot het hoofd te buigen en bovenal berouw te tonen voor alles wat hij zelf heeft misdaan, ja dan sta je lelijk in de kou. Dan wordt het nooit wat met het spoor. Laat de Tweede Kamer dáár nou eens iets aan doen!

Van de kalender van de International Railway Mission, de parapluorganisatie die verenigingen van christenen bij de spoorwegen in Europa en daarbuiten verbindt.

…en weer.

Vervolg van gisteren.

Nooit hebben wij tevergeefs die tocht gemaakt naar de oever van het meer. Het kon een uur duren, het konden er twee zijn of drie, maar altijd kwam het moment waarop mijn grootvader zijn rug rechtte, mijn naam fluisterde en met gestrekte arm naar het noorden wees. En was er tot dan geen gans te bekennen geweest, ineens leek er geen ophouden meer aan. De ene vlucht ganzen na de andere trok luid gakkend over het meer en over onze hoofden naar het zuiden. Ademloos bekeken wij dit wonder.

Dan tilde mijn grootvader mij weer op het paard en zwijgend reden wij terug naar ons dorp.

De dagen en de nachten die volgden zouden vervuld blijven van het lawaai van die van noord naar zuid overtrekkende ganzen. Dit was ook het teken voor de dorpsgenoten om zich voor te bereiden op de winter. De vrouwen rookten extra vlees, de schapen werden bij elkaar gedreven en opgesloten in de kraal en tegen de tenten legden de mannen een dubbele laag huiden ter bescherming tegen de vorst. En even plotseling als ze was begonnen, stokte de stroom vogels weer en begon de lange koude winter.

In de derde maand van het nieuwe jaar – de grond was nog stijfbevroren en niets leek een nieuwe lente aan te kondigen – herhaalde zich het ritueel met mijn grootvader en posteerden wij ons aan de oever van het meer. Wij wachtten enige uren en zagen de eerste ganzen tijdens hun trek terug naar het noorden.

Waarom vertel ik je dit verhaal? Waarom zou je luisteren naar de woorden van een oude, snotterende man die zijn dagen slijt met gedachten aan lang vervlogen tijden, die zich verliest in herinneringen aan zijn grootvader en rillend terugdenkt aan de bevroren vlakten hier ver vandaan? Omdat je toen, potverdomme, nog van de dingen op aan kon! Waarom? Omdat een zekerheid een zekerheid was en een man erop kon vertrouwen dat een van noord naar zuid vliegende gans het begin van de winter aankondigde. Daarom!

Want dit weekeinde wandelde ik met mijn hond even buiten het dorp en hoorde ik het geluid van vliegende ganzen. Blij verrast keek ik omhoog, maar wat ik zag vervulde mij met verwarring en droefheid. Daar in de lucht vlogen weliswaar ganzen, maar ze vlogen allemaal door elkaar. Hier vloog een slordige formatie van noord naar zuid en even verderop vloog een bende van die beesten doodgemoedereerd naar het zuiden. Ik liet mij uitgeput op een bankje zakken en door mijn tranen heen zag ik er zelfs naar het oosten en het westen vliegen. Werd het nu winter of niet? Ik wist het niet meer!

Het heen…

Wanneer de dagen korter werden, de herfststormen overgetrokken en de luchten opgeklaard, was het wachten op de ganzen. Meerdere keren per dag verliet ik de grote tent om de vlakte af te turen, op zoek naar een glimp van die vogels. Ook al wist ik dat er pas ganzen te zien zouden zijn als mijn grootvader mij zou roepen.

En toch kwam altijd weer die speciale dag. “Knoetje”, zei Boris Visalitsj dan (Knoetje was de koosnaam die mijn grootvader voor mij gebruikte), “Knoetje, we moeten gaan.” Mijn hart sprong op van vreugde en ik wist niet hoe snel ik naar buiten moest rennen. Ik sloeg mijn schapenvel om en zette de wollen muts mijn hoofd, terwijl ik met dat klakkende tonggeluid dat zo kenmerkend is voor mijn volk het paard van mijn grootvader riep. Mijn grootvader stapte dan naar buiten, schatte de afstand tot zijn rijdier, nam een aanloopje en sprong met een katachtige beweging op de rug van het paard. Dan boog hij zich voorover, stak zijn hand naar mij uit die ik met beide handen omklemde en tilde mij zonder enige vorm van inspanning op en plantte hij mij voor zich neer.

Die vlucht van slechts één tel beleefde ik met een mengeling van ontzag en genot. Want gedurende die zwaai hield ik mijn blik strak gericht op die eeltige knuisten die al zo veel dieren hadden gekeeld en talloze soldaten van vijandelijke legers hadden gedood, die mij al zo vaak een draai om de oren hadden gegeven, maar die mij ook even zovele keren hadden getroost.

En zat ik eenmaal voor mijn grootvader achter dat grote paardenhoofd, dan sloeg hij zijn jas van berenvel om mij heen en rook ik even die mengeling van lichaamsgeur en gedroogd ossenvlees, ons rantsoen van die dag.

Dan reden we onder een staalblauwe hemel over de eindeloze toendra naar het noorden, in de richting van het grote meer dat op deze heldere dagen zo bedrieglijk dichtbij scheen en zich tegelijkertijd bij elke afgelegde mijl verder van ons leek te verwijderen. Na een tocht van enkele uren, als we de oevers van het weldra bevroren meer hadden bereikt, zochten we beschutting tussen de rotsen en de weinige struiken die daar groeiden en deden waarvoor we gekomen waren: wachten.

Soms vertelde mijn grootvader verhalen uit de oorlogen of over langstrekkende volken en over de ontberingen die sommige winters hadden gebracht. En soms zaten Boris Visalitsj en ik een tijdlang zwijgend naast elkaar.

Morgen verder…

Een gure dag

Deze kraaien (of roeken, of raven, of kouwen) zitten te vernikkelen op de bovenleiding, gisterochtend ergens tussen Harmelen en Utrecht. De ijspegels hangen naar beneden en een dikke laag ijzel ligt op de bovenleiding. Achter de geluidswal ligt het sneeuw ruim een meter hoog, bijna geen wissel kan meer om. Vandaag is het weer heerlijk zacht herfstweer.