“De hoogten die het landschap zijn heffingen geven.”

In het weekend van carnaval kun je maar beter niet in het Zuiden komen. De anders zo gemoedelijke Brabanders en Limburgers hebben de westerlingen in niet mis te verstane woorden duidelijk gemaakt dat zij niets bij dat ‘feest’ te zoeken hebben: “Geensen buis d’n boer’n, zie geen nie geerne, staodsen! Sukkerjuu!” (Zonder boerenkiel komen jullie d’r niet in!). Niet getreurd, Wandelingen der Neederlanden beschrijft stukken van Nederland, waar je altíjd welkom bent.

Bep en ik togen dus naar Gaasterland. Al een miljoen keer hebben wij gevaren op de Friese meren en sloten, maar nog nooit hadden wij ons verdiept in die zuidwesthoek van Friesland. Dit landschap is ontstaan in de ijstijd, toen het land door de druk van het ijs werd opgeduwd en er glooiende velden ontstonden, de gaasten. Eikenhoutwallen verdelen sinds een paar eeuwen de kavels en hier en daar zijn lang geleden bossen aangeplant. Terwijl je door de velden en de nu nog kale lanen wandelt, weerklinkt het geluid van brekende golven. Dan loop je over een kronkelende pad met aan weerszijden plaggenwallen en doemt ineens de uitgestrektheid van het IJsselmeer op.

Verlaat je aan de andere kant Oudemirdum – Aldemardum in het Fries – , naar het noorden, dan loop je langs de bossen.

Halverwege markeert de hoge luchtwachttoren een historisch moment: de Koude Oorlog. De toren, opgetrokken uit een honingraat van opengewerkte betonblokken, is een van de weinige overgebleven torens van waaruit vijandelijke vliegtuigen uit het Oostblok bespied konden worden.

(Uit het boek)

Hij zag er nog redelijk gaaf uit. Wie weet moeten we hem binnenkort weer gaan gebruiken als de neo-tsaar niet snel inbindt. Enfin, rondom Aldemardum is Gaasterland op zijn mooist. En ben je klaar met wandelen, dan rij je op je gemakje langs de kust naar het noorden, naar Staveren, Hindeloopen, Workum en nog verder als je wilt, tot aan de Afsluitdijk.

Klik op de foto’s voor vergrotingen en hier voor de routebeschrijving.